Het discours over privacyschending in de media wordt hoofdzakelijk bepaald door verontwaardiging over big tech, ingestoken door lobbyclubs als NOYB, Bits of Freedom, Privacy First. Ze hebben goede bedoelingen, maar media zouden minder slaafs de uitingen mogen publiceren.
Het zijn immers veelal personen zelf die hun privacy in de waagschaal stellen, uit bijvoorbeeld nieuwsgierigheid (onderling) en gemakzucht (geen inspanning willen verrichten). Deze week nog schreef Netkwesties aangaande verhalen van NRC en Trouw over misbaar over privacyschending door WeTransfer, en slachtofferschap.
Ook De Groene Amsterdammer heeft een flinke traditie opgebouwd in het schuld schuiven in de schoenen van big tech, overigens veelal onderbouwd met goed onderzoek. Echter, zelfkritiek of pogingen tot een andere invalshoek lees je zelden. Tot recent de kritische Amerikaanse tech-auteur Nicholas Carr in een vraaggesprek met Tom Grosfeld in De Groene onze eigen verantwoordelijkheid aan de kaak stelde:
“Tegelijkertijd ben ik er niet van overtuigd dat regelgeving het onderliggende probleem oplost. Het verandert niets aan hoe we ons gedragen, aan hoe we omgaan met digitale technologie, met sociale media, hoe we ons erdoor laten opslokken. Wat we zien is dat steeds meer mensen hun leven steeds intensiever leiden vanachter hun scherm. Digitale technologie heeft zich ontzettend diep verweven met onze sociale normen en praktijken. Daar kan regulering, vrees ik, niet tegenop.”
De interviewer sputtert nog even tegen. Het zijn toch de grote boze algoritmes van de grote boze big tech die ons verorberen. Carr specificeert zijn stelling dat, in weerwil van de noodzakelijke aanpak van big tech, onze eigen zwaktes spelen:
“…wat we niet graag toegeven, is dat we zelf medeplichtig zijn aan alle problemen die sociale media veroorzaken, van mentale gezondheidsproblemen als angst en depressies tot politieke polarisatie.
Want uiteindelijk geven sociale media ons precies wat we willen. Daarom moeten we niet alleen naar regelgeving kijken, maar ook onze eigen verlangens onderzoeken. Waarom zijn we zo gevoelig voor desinformatie, hunkeren we naar extreme content, naar conflict, enzovoorts?...
De verspreiding van desinformatie wordt niet louter aangewakkerd door bots, zoals we graag geloven, maar door mensen zelf, die blijkbaar de behoefte voelen het te distribueren. Net zoals polarisatie niet alleen een effect is van algoritmisch gegenereerde echokamers of filterbubbels, maar grotendeels veroorzaakt wordt door politiek geëngageerde mensen die extremer worden in hun standpunten naarmate ze meer informatie verzamelen die ze in hun gelijk bevestigen.”
Carr werd bekend met het boek The Shallows over de verwoestende invloed van internet en kwam in 2011 voor een debat naar Amsterdam (Netkwesties deed er verslag van). Hij publiceerde recent het boek Superbloom, dat is gerecenseerd in New York Times (cadeau-artikel). De teneur van dat boek is: we laten ons graag leiden door sociale media. Net als we, zeg maar kiezen voor te veel en ongezond eten en te grote auto’s. We beheersen onze instincten niet.
Dit vertaal ik graag met “zelfschending van privacy”. Het zou wat pedant zijn om nu uitgebreid uit m’n eigen proefschrift uit 2021 te beginnen. Vanaf pagina 130 staat het duidelijk beschreven, terugvallend op sociologen van 60 jaar geleden als Erving Goffman en George Simmel. Van de laatste:
“In het Engels staat self-disclosure (zelfonthulling, zelfopenbaring) als het blootgeven van jezelf tegenover anderen. Self-invasion staat voor zelfschending of zelfbeschadiging. De bekende socioloog Georg Simmel duidde zeventig jaar geleden al dat eigen gedrag privacy kan schaden. Door het gebrek aan reserve kan een individu zijn eigen minimale privacygrenzen overschrijden en zoveel over zichzelf openbaren dat dit zijn relaties schade berokkent; neus en aangezicht.”
Gezellig naar Coldplay
Vorige week maakte ik in het wekelijkse privacyjournaal kort melding van de inmiddels breed bekend geworden opname van een baas en vriendin die een concert samen bezochten, met als entree: “Privacy levert soms lol op, zoals met dit NOS-bericht.” Andy Byron, de Ceo van techbedrijf Astronomer die tijdens een concert van Coldplay werd gefilmd terwijl hij de HR-manager van zijn bedrijf omhelsde, en vervolgens op non-actief gesteld werd. Met een eigen ervaring als toevoeging: dat je bij concerten kan worden opgenomen.
Dat was kort door de bocht. Op de eerste plaats: het ging om een zogenaamde “kiss cam”, volgens Wikipedia een “...videocamera bij sport- en amusement in een zaal die twee mensen in het publiek selecteert, meestal een koppel, en hun beeld uitzendt op een groot scherm met de verwachting dat ze zullen kussen.”
Er staat een beeld bij van Michelle en Barack Obama die op het grote scherm komen en elkaar kussen. Leuk? “Een kus wordt meestal beantwoord met gejuich of applaus van het publiek, terwijl een weigering kan leiden tot boegeroep of gelach.”
Soms zijn woorden nagenoeg zonder betekenis, maar in dit geval wordt de frase “meestal een koppel” in de Wikipedia-beschrijving van bijzonder gewicht. Immers, wat als het geen koppel is? En als je niet gediend bent van de aandacht?
Openbare rechtszaak
Deze week breekt Misky Omar, columnist van The Guardian die regelmatig fel reageert op de ‘verworvenheden’ van digitale technologie, de staf over de affaire in fraaie bewoordingen:
“Dit was een storm in de media. Maar meer dan dat was het een openbare rechtszaak. We leven in een digitaal panopticum. Surveillance is niet meer top-down, maar lateraal. Het is omgevings- en crowdsourced. Het kan van je buurman komen. Een voorbijganger. Een vreemde met zijn telefoon.
In een wereld die geobsedeerd is door toestemming, lijkt er een blinde vlek te zijn als het gaat om online toestemming.
Er is een heel genre op TikTok gewijd aan reacties op de achtergrond. Iemand in de hoek trekt een gezicht, misschien geschrokken van een flits, misschien wil hij gewoon niet gefilmd worden en het internet kroont hem tot hater of pestkop. Vervolgens wordt hun account gevonden. Hun werkgever wordt getagd. Oproepen tot ontslag volgen.
Wanneer heeft het viraal gaan de plaats ingenomen van een eerlijk proces? Publiekelijk aan de schandpaal nagelen is nu een sport voor iedereen. Virale gerechtigheid is een spel geworden. We jagen op informatie alsof het buit is in een morele speurtocht naar namen, banen, partners, huizen. Elk nieuw feit wordt beloond met likes en retweets.”
Verwerpelijk voyeurisme
Op Unherd schreef toneelschrijver Matthew Gasda (ook gepubliceerd door NRC in vertaling) dat er met de mensen die de roddel verspreiden en ervan genieten iets grondig mis is:
“Iedereen kan een foute-maar-irrelevant-voor-de-rest-van-ons beslissing nemen en onze eigen ondergang tegemoet zien omdat het toevallig wordt vastgelegd op beeld. Deze kwestie laat zien: er is een ziekte in het sociale weefsel geslopen en we hebben dringend een nieuwe privacy-ethiek nodig…
We hebben dringend nieuwe taboes nodig – niet op overspel of seksuele immoraliteit, want daar hebben we er duidelijk al genoeg van. We hebben eerder taboes nodig op het opjutten van onszelf in idiote menigten. Menigten die niet in staat zijn na te denken over hoe de slachtoffers van hun ridiculisering lijden onder deze digitale steniging.
Wijzer zou het zijn om in te zien dat we allemaal, op het verkeerde moment, leugenaars, dwazen, cheats, charlatans, hypocrieten zijn. Laat hij die niet gezondigd heeft op de like- of repost-knop klikken.
Als big tech die beelden niet verwijdert, dan is zelfbeheersing vereist. Instanties kunnen helpen deze nieuwe normen te handhaven en te versterken door het gebruik van telefoons in zoveel mogelijk openbare ruimtes te verbieden.
Wat begint als verantwoording afleggen wordt vaak een prestatie. Wat begint als kritiek wordt inhoud.”
Velen wonden zich in dezelfde termen op over de kwestie, zoals columnist Jort Kelder. Volgens hem is er sprake van een "puriteins gevecht" in onze maatschappij, en dat vindt hij zorgwekkend, vertelde hij bij WNL, De Telegraaf van de NPO.
Wereldwijd won de verontwaardiging waarbij er, zoals bovenstaand, verschil was in het benadrukken van het kwalijke aanbod van de beelden en de nog kwalijker honger van ons, het publiek, naar sensatie.
In die zin is de discussie vruchtbaar. Het was zo eenvoudig om big tech te veroordelen, want de schuld ligt bij de grote boze wolf. Maar hoe staan we er zelf in?