'Sociale revolutie van laagopgeleide internetters'

Voor het eerst blijkt uit onderzoek dat laagopgeleide Nederlanders dagelijks meer tijd aan internet besteden dan hoogopgeleiden, bijvoorbeeld met video kijken. En we overschatten onze strategische vaardigheden met internet.

Deze bevindingen zijn naar voren gebracht door professor Jan van Dijk van de UT Twente tijdens die het uit Jaarcongres 2010 van ECP-EPN dat het onderzoek mede betaalde. Van Dijk leidde het samen met collega-onderzoeker Alexander van Deursen, ook van de UT Twente. Hun uitkomsten zijn boeiend, althans voor wie een enquete een voldoende basis vindt voor onderzoek.

Mensen met een lagere opleiding maken  gemiddeld ruim drie uur per dag gebruik van internet, hoogopgeleide internetters doen dat ruim 2,5 uur. "Het is ook voor het eerst in de wereld dat dit is vastgesteld", aldus Jan van Dijk 's tijdens zijn presentatie van de belangrijkste resultaten van het 'Trendrapport ‘Computer- en Internetgebruik 2010’.

Van Dijk en spreken van een 'sociale revolutie op internet'. Ze hebben voor hun steekproef  52 procent gehaald uit een online panel en met telefonische benadering nog 25 procent bevraagd. Dit leverde samen een steekproef op met 1.287 respondenten. Er is net zo lang doorgebeld totdat een totale groep van 150 mensen werd bereikt die geen gebruik maken van  internet teneinde ook die groep mee te nemen.

Van Dijk en Van Deursen keken naar vier facetten die Van Dijk eerder in de theorie van ict-gebruik heeft opgesteld: motivatie, fysieke toegang, vaardigheden en soorten van gebruik

Motivatie


Er blijft een minderheid van ouderen en lager opgeleiden bestaan die niet  voldoende gemotiveerd is om toegang tot het internet te verwerven en dit te gebruiken. Velen zijn analfabeet. Een deel van de 13 procent laaggeletterden in de volwassen Nederlandse bevolking gebruikt het internet toch met behulp van iconen, foto’s en video en met behulp van gesproken websites of medemensen die wel kunnen lezen. In Nederland zijn relatief weinig drop-outs voor internetgebruik: 6,5 procent van de niet-gebruikers.

Voor mensen die internet nog nooit hebben gebruikt (9 procent volgens het CBS) is de belangrijkste reden is dat zij er gewoonweg niet in geïnteresseerd zijn. Het betreft ruim 57 procent. Daarnaast vindt 27,2 procent zichzelf te oud en geeft bijna 21 procent aan dat hij of zij niet genoeg vaardigheden bezit. Daarnaast zegt bijna 18 procent het niet nodig te hebben, 9 procent dat het teveel tijd kost.

De belangrijkste motivatie om het internet wel te gebruiken is het vergaren van
informatie. Op een tweede plaats staat het leggen van contacten. Internetten als vermaak en voor het doen van aankopen scoren ook bovengemiddeld.
 
Internet is nog steeds primair een informatiemedium is, maar is als communicatiemedium (interactie) en vermaakmedium in opkomst. De verschillen in motivaties tussen mannen en vrouwen zijn erg klein. Vrouwen scoren iets hoger op interactie (contacten met vrienden onderhouden), terwijl mannen iets hoger scoren op de motivaties transactie (het doen van aankopen) en carrière. Hoe jonger men is, hoe meer men het internet wil gebruiken voor vermaak en ontspanning.

Fysieke toegang


Nederland heeft betreffende fysieke toegang tot computers en internet zijn verzadigingspunt bereikt. Er is echter in Nederland nog geen sprake van volledige dekking zoals die nagenoeg wel aanwezig is bij de telefoon en de televisie.

Zowel bij computerbezit als bij het thuis hebben van internettoegang blijven lager opgeleiden en vooral senioren achter. Bij internettoegang is er 12 procent verschil tussen hoger en lager opgeleiden en 35 procent verschil tussen 65 plussers en jongeren. Een laag inkomen kan een rol spelen maar dat is niet onderzocht.

Vaardigheden


Uit testen blijkt dat Nederlanders redelijk scoren op operationele en formele internetvaardigheden, ofschoon een internationale vergelijkingsmaatstaf
ontbreekt. Zij presteren echter aanzienlijk lager op informatie en strategische vaardigheden. De mediumgerelateerde operationele en formele vaardigheden zijn een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde voor de inhoudelijke informatie en strategische vaardigheden.

De inhoudelijke vaardigheden worden niet beter door een groter aantal jaren ervaring met internet noch is er een effect gevonden van het aantal uren dat men
online doorbrengt

Echter: de metingen van internetvaardigheden in de gerapporteerde enquête is maar gedeeltelijk geslaagd. De relatieve verschillen van leeftijd en opleiding en de niet bestaande verschillen (geslacht) uit de prestatietests worden grotendeels bevestigd. Anderzijds blijkt het absoluut niveau van vaardigheden in een enquête maar moeilijk vast te stellen.

Internetgebruikers overschatten de dingen die zij doen en zeker de dingen die zij goed doen op het internet. Daarnaast onderschatten zij de problemen bij het informatie zoeken en maken van strategische keuzes. Dit geldt in het bijzonder
voor (jonge) mannen die in de prestatietests slechter scoorden dan zij zelf aangaven.

Ofwel: Nederlanders overschatten hun strategische informatievaardigheden, zoals het slim opzoeken van de juiste informatie op het internet, maar onderschatten hun operationele en formele vaardigheden (knoppenkennis).

Hoeveelheid gebruik


Het absolute aantal dagen per week (6,1) en uren per dag (3,1 uur) dat men internet gebruikt, komt neer op een gemiddelde van 2,7 uur per dag. (Deze uitkomst is waarschijnlijk wat te hoog geschat door een van de methoden van ondervraging, namelijk binnen een internetpanel.)

De gebruiksfrequentie is in elk geval sterk aan het stijgen. In het laatste tijdsbestedingonderzoek van het SCP uit 2005 werd 3,8 uur computer- en internetgebruik per week gevonden. In het meest recente rapport van het SCP (2010) over mediagebruik werd voor 2008 gemiddeld 1,2 uur per dag aan nieuw
mediagebruik gevonden.

Mannen gebruiken het internet nog altijd meer uren per dag dan vrouwen, maar het verschil is aanzienlijk geringer geworden: dagelijks 3 uur en 18 minuten tegen 2 uur en 54 minuten.

Zoals genoemd: het meest opzienbarend zijn de verschillen naar opleiding en maatschappelijke positie. Lager opgeleiden gebruiken het internet gemiddeld op een dag langer dan de hoger opgeleiden: 3,1 tegen 2,6 uur.

En werklozen en arbeidsongeschikten gebruiken het internet gemiddeld 4,0 en 4,1 uur per dag terwijl werkzame personen dat gemiddeld 2,6 uur doen. In elk geval zijn we hier volgens Van Dijk op een belangrijk historisch keerpunt beland. In de afgelopen 20 tot 25 jaar namen de hoger opgeleiden steeds het voortouw
met de toegang tot het internet.

Laagopgeleiden maken vooral gebruik van 'tijdrovende' internettoepassingen: chatten, online gamen en YouTube filmpjes bekijken. Dit in tegenstelling tot Nederlanders met een HBO of wetenschappelijke opleiding die het internet primair inzetten als informatiemedium voor educatie en carrière.

Top 10 meest gebruikte internettoepassingen (dagelijks of wekelijks)

1: E-mail 96 procent
2: Zoeken 93 procent
3: Internetbankieren 76 procent
4: Nieuwsdiensten 62 procent
5: Vrij surfen 61 procent
6: Krant/omroep 56 procent
7: Social Networking 43 procent
8: Marktplaatsen 30 procent
9: Producten zoeken 29 procent

Effecten van gebruik


Met acht stellingen is gepoogd om de effecten van het internet vast te stellen. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse gebruikers positieve effecten ondervonden, vooral bij het kopen en verkopen van producten. Ook het vinden van politieke partijen en medische kwalen waaraan iemand leed scoren hoog.
 
Nederlanders lijken zich niet bijzonder veel zorgen te maken om problemen die zich voordoen. Zaken betreffende de computer of geld (fraude) krijgen de meeste aandacht. Immateriële zaken als de schunnigheid van websites, veiligheid van kinderen en censuur scoren lager.

Lager opgeleiden en ouderen maken zich de meeste zorgen, met uitzondering van privacy en financiële fraude die door de hoger opgeleiden belangrijker gevonden worden. Dit zijn juist de categorieën die gekenmerkt worden door minder toegang, vaardigheden en gebruik.

In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt maken Nederlanders tussen de 16 en 35 jaar oud zich niet minder zorgen om hun privacy dan oudere generaties. Zij controleren ook niet minder naar wie persoonlijke gegevens gestuurd worden dan 55-plussers, wel minder dan de 36-55 jarigen.

Bijna 40 procent heeft helemaal geen negatieve ervaringen. Spam en virussen zijn veruit de meest voorkomende vervelende ervaringen. Gestolen creditcardgegevens en oplichting (op marktplaats en door webwinkel) komen overigens vaker voor
dan men uit de politiestatistieken zou verwachten: 2,3 procent en 1,6 procent, ofwel ruwweg 200.000 Nederlanders.

De belangrijkste maatregel ligt bij  beveiligingsoftware. Zelf herhaaldelijk stappen zetten zoals controle waarnaar persoonlijke gegevens worden gestuurd, het veranderen van het wachtwoord en de installatie van pornofilters (voor kinderen) wordt aanzienlijk minder gedaan.

Ouders menen wel dat hun kinderen op het internet het meest te lijden hebben onder online pesten en porno (7,5 procent respectievelijk 4,5 procent) . – Overigens overschatten veel ouders wat zij weten van de internetbelevenissen van hun kinderen. Opvallend is volgens Van Dijk dat de meeste ouders het houden bij waarschuwingen in plaats van maatregelen te nemen (blokkeren en tijdslimieten).

Gepubliceerd

27 dec 2010
Netkwesties
Netkwesties is een webuitgave over internet, ict, media en samenleving met achtergrondartikelen, beschouwingen, columns en commentaren van een panel van deskundigen.
Colofon Nieuwsbrief RSS Feed Twitter

Nieuwsbrief ontvangen?

De Netkwesties nieuwsbrief bevat boeiende achtergrondartikelen, beschouwingen, columns en commentaren van een panel van deskundigen o.g.v. internet, ict, media en samenleving.

De nieuwsbrief is gratis. We gaan zorgvuldig met je gegevens om, we sturen nooit spam.

Abonneren Preview bekijken?

Netkwesties © 1999/2024. Alle rechten voorbehouden. Privacyverklaring

1
0