Dispuut vanuit een breed palet van interpretaties van feiten

TV-drama De Joodse Raad: over geschiedschrijving, fictie en beeldvorming

Kwesties belanden snel in vaarwater van goed en fout; onder heftige emoties en gelijk hebben. Terwijl ze gebaat zijn bij feiten, nuancering en gerede twijfel. Dit verhaal behelst onder meer de Joodse Raad, David en Virrie Cohen en Rob Oudkerk, Roos Ouwehand en Bart van der Boom, Alain de Levita, Hans Knoop, Max Pam en Leon de Winter.

In dit lange verhaal wil ik u meenemen op een reis van achtereenvolgens de tv-serie, de gemaakte keuzes door de makers, het verband met wetenschap, discussie onder historici na de serie en daarvoor, de belangrijke vraag van het al dan niet geweten hebben over het lot van de Joden, slaafsheid versus heldendom, de eerdere harde veroordelingen van de Joodsche Raad en de nuanceringen in ons tijdsgewricht met onder meer van mening veranderende rabbijnen Tenslotte wil ik specifiek ingaan op de rol van Rob Oudkerk, zijn moeder Virrie Cohen en de ervaringen en opvattingen van Max Pam en zijn vader Leo. En o ja, de ‘Joodsche Raad’ staat voor het orgaan, en De Joodse Raad voor de tv-serie.

Wat is mijn positie? Ik ben geïnteresseerd als journalist schrijvend over onder meer media, maar meer nog als historicus. Op m’n 18e jaar begon ik als journalist, op m’n 19e ging ik geschiedenis studeren. Dit werk is journalistiek onderzoek, vanuit secundaire historische bronnen en de actualiteit, veelal met links naar achtergronden. M’n familiegeschiedenis gedurende de Tweede Wereldoorlog speelt mee, en m’n eigen deels tragische leven.

Eerder heb ik maandenlang de Weinreb-affaire bestudeerd voor een te redigeren boek over Weinreb van een andere auteur. Deze kwestie leidde in de veertig jaren na de oorlog tot heftige goed-fout polemieken; of de Jood Weinreb al dan niet Joden had geholpen of vooral zichzelf. Als historicus nuanceerde ik eenzijdige standpunten in het boek en de auteur verving mij als eindredacteur.

Notaris Van den Bergh

De Joodsche Raad voor Amsterdam is in 1941 opgericht met de Nazi-leiding in Nederland teneinde gezamenlijk de 80.000 Amsterdamse Joden te laten gehoorzamen aan de bevelen van de Duitsers. Met ‘succes’: de Amsterdamse Joden die niet zijn ondergedoken waren eind 1943 allemaal afgevoerd, inclusief de raadsleden zelf.

Kort zijn de geheugens dezer dagen. Vergeten is al de vorige kwestie met de Joodsche Raad, van begin 2022: met het onderzoek naar de verrader van Anne Frank wees een zelfbenoemd ‘Cold Case Team’ (CCT) van gelegenheidsonderzoekers notaris Arnold van den Bergh “met 85 tot 87 procent zekerheid” aan als ‘dader’.

Van den Bergh was lid van diezelfde Joodsche Raad, die volgens het CCT over lijsten met onderduikadressen beschikt zou hebben. Wetenschappers stelden vast dat hiervan geen  feitelijk bewijs bestaat. Natasja Gerson kwam na uitgebreid feitenonderzoek tot een vernietigende conclusie over het CCT en zijn onderzoek. De Nederlandse uitgever Ambo Anthos nam het boek over het CCT-onderzoek uit de handel, de Amerikaanse uitgever Harper Collins niet. Het CCT weersprak het wetenschappelijk rapport, maar tot een dialoog of openbaar debat kwam het niet meer.

TV-serie

De Joodse Raad, de 5-delige NPO-serie geproduceerd door Levitate in opdracht van de EO, is geregisseerd door Paula van der Oest, het scenario is van Roos Ouwehand. Met Pierre Bokma, Claire Bender, Jack Wouterse, Malou Gorter, Tanya Zabarylo en Monic Hendrickx in de hoofdrollen, ontving de serie lovende kritieken:

  • De Joodse Raad is een oncomfortabele en verpletterende kijkervaring (Het Parool)
  • Televisieserie ‘De Joodse Raad’ laat zien: zowel gehoorzaamheid als verzet leidden in de oorlog tot duivelse dilemma’s (NRC)
  • De kijker van ‘De Joodse Raad’ kan niet om de parallellen met het heden heen (Trouw)
  • ‘De Joodse Raad’ weet de gruwelijke dilemma’s waar de Raad voor stond overtuigend invoelbaar te maken (Volkskrant)
  • Sterke dramaserie over De Joodsche Raad (Vpro Gids)
  • Wie verraad wil zien, negeer Wie is de mol, kijk naar De Joodse Raad (Telegraaf)

De kijkcijfers, op verzoek verstrekt door Het Nationaal Media Onderzoek (toegevoegd 21 mei):

  1. 10 maart 2024: 1,9 miljoen
  2. 17 maart 2024: 1,7 miljoen
  3. 24 maart 2024: 1,5 miljoen
  4. 31 maart 2024: 1,6 miljoen
  5.   7 april 2024:   1,45 miljoen

Gezichtspunt kiezen

In naoorlogs onderzoek en bespiegelingen (zie onder) is de Joodsche Raad veroordeeld vanwege te slaafs opvolgen van Duitse orders. Scenarist Roos Ouwehand zegt in de Volkskrant: “Het onderwerp is erg ingewikkeld, en ligt tachtig jaar later nog steeds gevoelig…. Maar ik dacht al wel snel: ik kan geen serie gaan schrijven met daarin eenzelfde aanklacht en oordeel.

Dat zou ik misplaatst vinden en bovendien helemaal niet interessant. Interessanter is: wat is er precies gebeurd? Ik wilde beter begrijpen wat zich heeft afgespeeld bij de Joodse Raad. Wat waren de beweegredenen van Cohen? Hoe kwam Virrie tot haar besluit?”

Probleem is: hoe meent Ouwehand bijna tachtig jaar later de beweegredenen van de voorzitters van de Joodsche Raad, Abraham Asscher en David Cohen te kunnen weten, en van dochter Virrie Cohen? En ze zegt uit te gaan van “wat er precies is gebeurd?” Je kunt de beschikbare feiten, later geformuleerde standpunten en wetenschappelijke argumentatie bestuderen.

Roos Ouwehand kan zich voor haar keuze van feiten in de fictie verlaten op haar partner, historicus Bart van der Boom die de Joodsche Raad uitgebreid onderzocht met als veelzeggende titel De politiek van het kleinste kwaad; kunstenaar en wetenschapper onder één dak. Van der Booms relativerende dan wel genuanceerde dan wel positieve oordeel over De Joodsche Raad is dichtbij. Hij ging uit van hun goede bedoelingen om de ellende voor Amsterdamse Joden te beperken. Ouwehand en Van der Oest volgen dit.

Vanuit kunstkritiek kun je vragen: heeft Ouwehand voldoende speelruimte (genomen) voor de vrijheid die de kunstenaar toekomt? Zij biedt kijkers lange tijd, en dat is het knappe van de serie, de ruimte voor een eigen oordeel over de slaafsheid van Cohen tegenover het Nazi-bewind in de rol van Pierre Bokma; op de proef gesteld door de – eveneens voortreffelijk acterende – vrouwen om hem heen.

Feiten en beeldvorming

In de laatste aflevering met naoorlogse scènes, als Cohen vastzit op verdenking van collaboratie, verdedigt hij zich tijdens de ondervraging: “Als wij hadden geweten waartoe die deportaties leidden, dan hadden wij vanzelfsprekend ons raadswerk neergelegd en hadden we onze mensen wel aangeraden om onder te duiken.”

Ouwehand zelf: “Wat er echt gebeurde, namelijk dat je na aankomst meteen werd vergast, dat is pas na de oorlog duidelijk geworden. Als die industriële vernietiging wel bekend was geweest, had de Joodse Raad anders gehandeld. Dat is mijn overtuiging.’

De beide delen van deze ‘overtuiging’ van Ouwehand vind ik echter discutabel. “Als de industriële vernietiging wel bekend was geweest”, gaat ervan uit dat de Raad niet op de hoogte was van het lot van gedeporteerde Joden. En “…had de Joodse Raad anders gehandeld”, is pure speculatie van haar.

Dergelijke uitingen zijn eerder schadelijk voor de feiten dan dat ze de geschiedschrijving helpen. Al is dat al snel zo. “Ik geloof dat er geen manier van herinneren en vertellen bestaat die niet tot op zekere hoogte fataal is voor dat wat er herinnerd wordt”, schrijft de Joodse auteur Lore Segal. In een vraaggesprek met Arnon Grunberg voegt ze toe: “Ik weet niet meer wat echt gebeurd is. Vanaf het moment dat je hebt geschreven over iets wat echt is gebeurd, is het echt gebeurde beschadigd. Beschadigd materiaal. De feiten zijn niet langer beschikbaar.”

Waar gebeurd?

De tv-serie Joodse Raad is fictie. “De serie grijpt je aan, maar laat je ook nadenken: wat zou ik doen onder deze omstandigheden? Zonder de kennis van achteraf? Wat is de ‘juiste’ strategie? Hoever kun je meebewegen met het kwaad om erger te voorkomen?” zegt Arnoud Bruinier, EO-eindredacteur drama.

Bruinier claimt geen “waar gebeurd” achtige interpretatie. Producent Alain De Levita vond dat de feiten leidraad moesten zijn: “We hebben wel veel research gedaan, alle historische details moesten zo veel mogelijk kloppen.” Dat alle hoofdrollen door niet-Joodse acteurs werden gespeeld vond hijzelf (Joodse vader) niet relevant.

En ook: “Als je er nu op terugkijkt denk je: waarom hebben ze die hele Joodse Raad opgetuigd, waren ze niet goed bij hun hoofd? Op dat moment dachten ze: het is zo voorbij, op deze manier kunnen we tijdrekken en uitstellen en zoveel mogelijk Joden redden.”

Claims op ‘waar gebeurd’ in de kunst en het maken van fictie zijn niet enkel moeilijk waar te maken, ze dragen een risico in zich dat, zodra gekozen feiten en interpretatie onjuist blijken te zijn, aan de kunst afbreuk dreigt te doen.

Maar in dit geval van De Joodse Raad trad er een vreemder, want een bijna tegengesteld effect op: de serie had grote invloed op de gezichtspunten over de Joodsche Raad en daarmee op de geschiedenis. Dat zal ik proberen hieronder uiteen te zetten, en maakt het boeiend om door te lezen.

Dispuut wetenschappers

Johannes Houwink ten Cate, emeritus-hoogleraar Holocaust- en genocidestudies, is in Historisch Nieuwsblad kritisch over de serie waarin “de makers de historie danig naar hun hand hebben gezet en dus niet ‘dichtbij de waarheid’ zijn gebleven”.

Pierre Bokma zet een voorzitter met gewetensnood neer, overijverig en slaafs voor het Nazibewind, toch hevig worstelend. Twijfels noch berouw heeft Cohen volgens Houwink ten Cate ooit gehad: “Daar was hij te parmantig voor.” Dat laatste vind ik een meer psychologisch dan historisch gefundeerde reden. Geschiedschrijving is als alfawetenschap evenwel doordesemd van interpretatie, niet zelden ook speculatie.

Houwink ten Cate kritiseert de geëtaleerde houding van Cohen in de serie “…alsof de afloop anders en beter zou zijn geweest als de ‘slappeling’ Cohen was gestopt of minder meegaand was geweest, of als een ander voorzitter was geweest. Maar dat is what if-history en een onbewijsbare bewering”.

Hij neemt het collega Van der Boom kwalijk dat deze in de inleidende documentaire op de fictieserie zei dat de Joodsche Raad de moord op ruim 100.000 Joden uit bezet Nederland “op allerlei manieren gefaciliteerd” heeft. Echter, volgens mij kun je deze uiting van Van der Boom op twee manieren interpreteren: dat de Joodsche Raad dit ‘faciliteren’ vrijwillig en/of met instemming deed, of onder druk moeilijk anders kon.

Van der Boom reageert kort op de kritiek dat “Houwink ten Cates betoog ernstig rammelt”. Met als conclusie: “De boodschap van de serie is het tegendeel van wat Houwink ten Cate er in wil lezen. De talloze reacties spreken juist verbazend eensgezind over de onmogelijke dilemma’s, de begrijpelijke poging erger te voorkomen en de uitzichtloze positie van Joodse Raad. Deze serie heeft meer begrip voor de Joodse Raad gewekt dan historici als Houwink ten Cate of ikzelf ooit voor elkaar zouden krijgen.”

Bij “onmogelijke dilemma’s” kun je denken: hoe onmogelijk? Deze historici zijn het in elk geval roerend eens dat de Joodsche Raad clementie verdient, en in het bijzonder Cohen; daarbij geholpen door het ijzersterk acteren van Pierre Bokma. Bij deze vermenging van feiten en fictie zet ik vraagtekens.

Het pleit overigens voor het scenario van Ouwehand dat de historici de serie verschillend interpreteren. Je kunt als kijker de slaafsheid van Cohen veroordelen, of er begrip voor koesteren. Zoals de EO-producent opmerkte, is dit de kracht van de serie.

Joods of niet-Joods

Holocaust-onderzoekers waren aanvankelijk vooral Joods. Houwink ten Cate en Van der Boom zijn niet-Joden, wat hun verhouding tot Joodse geschiedschrijving kan compliceren. Zo kreeg genoemd CCT na het aanwijzen van de Jood Van den Bergh als verrader van Anne Frank het verwijt antisemitisme aan te wakkeren. Zo’n soort beschuldiging trof Van der Boom in 2012 met het boek ‘Wij weten niets van hun lot’, na onderzoek van tientallen dagboeken uit 1940-45. Zijn conclusie luidde: Joden noch niet-Joden hier wisten van de Holocaust.

Evelien Gans, Joodse onderzoeker die behalve invloedrijk ook vlot was met beschuldigingen van antisemitisme, nam samen met hoogleraar Remco Ensel Van der Boom op de korrel. Hij zou meevaren op “een trend van nivelleren, van bestaande verschillen verkleinen in positie, gevoelens en motieven tussen daders, omstanders en slachtoffers”. Dat volgde op een al vernietigende recensie van zijn boek. Twaalf jaar geleden was zo’n beschuldiging door Joden voor niet-Joden nog zeer ernstig en definitief.

Van der Boom stortte zich vervolgens op onderzoek naar de Joodsche Raad. Dat pakte ‘positiever’ uit voor Joods Nederland: de Raad had grotendeels naar eer en geweten gehandeld, niet wetende van het noodlot van de kampen.

Liet Van der Boom zich leiden door eerdere Joodse kritiek op zijn dagboekstudie? Immers, alle persoonlijke ervaringen kleuren je waarneming. Wetenschappers noch journalisten ontkomen aan hun, zoals de Duitse historicus Reinhart Koselleck zegt, ‘verstaansachtergrond’ en een ‘verwachtingshorizon’. Wetenschappers moeten nu vaak hun ‘positionality’ benoemen: afkomst, identiteit en positie in de wereld. Die bepalen immers wie je bent, wat je weet en hoe je de wereld wetenschappelijk beschouwt.

Geweten en je geweten

In hoeverre de harde kritiek van Gans/Van Ensel parten speelde, weten we niet. Echter Van der Boom is consequent met beide studies: in 2012 dat ‘gewone’ Nederlanders, inclusief Joden, van de Holocaust geen weet hadden, in 2022 dat de Joodsche Raad er geen weet van had.

Wat dader en slachtoffer betreft, denk ik: zowel een groot deel van het Nederlandse volk als de Joodsche Raad wist niets van het lot van Joden. Wat geen alibi is voor passiviteit en meewerken aan deportaties door ambtenaren, de NS, Jodenjagers en verraders. (Keuzes moet je als goed of fout bestempelen, al kun je met een beroep op ‘nature and nurture’ alle menselijke keuzes en schuld weg relativeren.)

Blijft de vraag: had de Joodsche Raad het lot van gedeporteerden kunnen weten of tenminste bevroeden? In de serie laat Ouwehand doorschemeren dat Cohen op de hoogte kon zijn van de moordkampen, maar informatie daarover ontweek en niet geloofde. Houwink ten Cate neemt het Van der Boom kwalijk dat in de serie “tenminste drie keer wordt gezegd dat Cohen niet wilde weten” over dat lot. Van der Boom begrijpt niet waar Ten Cate dit op baseert en vindt daarentegen juist dat de serie van zijn partner het oprecht ‘niet weten’ van de genocide goed benadrukt.

Churchill en Radio Oranje

Het trio is het dus eens dat Cohen en Asscher geen weet hadden van de ‘Endlösung’. Merkwaardig dat Ten Cate en Van der Boom elkaar in de haren vliegen over een feit waarover ze het eens zijn. Dat vind ik geen teken van sterke historische wetenschap. De reden is ook hier: feit, interpretatie en fictie lopen door elkaar. Geschiedenis is geen exacte wetenschap.

Echter, de suggestie van niet willen weten van Ouwehand is zo gek nog niet. “Wir haben es nicht gewusst” is na de oorlog de gevleugelde uitdrukking geworden voor het wegkijken door de Duitse bevolking; en op de vele Nederlanders geplakt die Joden aan hun lot overlieten.

Hadden de Joodsche Raad, Duitsers en Nederlanders kunnen weten dat Joden massaal werden vermoord in de kampen? Het antwoord is volgens mij: “Ja, maar…” Geschiedschrijver Loe de Jong citeert de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool die al begin 1942 schreven over vernietiging van het Jodendom en een “pogrom”, volgens De Jong onmiskenbare informatie over de aard van de Holocaust (deel 5b, p. 1062).

In juni 1942 berichtten Britse en Amerikaanse media uitgebreid over de massamoorden op Joden in Poolse kampen. Al in 1941 sprak Winston Churchill over massa-executies van Joden in Oost-Europa en de door hem voorziene uitbreiding naar Westerse bezette landen als een “misdaad zonder naam”.

Een maand later, op 29 juli 1942, gebruikte Radio Oranje voor het eerst het woord ‘gaskamers’ en sprak over “de onmenselijke behandeling, ja het stelselmatig uitroeien van deze landgenoten”.  En verspreidde in december 1942 de officiële geallieerde boodschap over “joodse gedeporteerden…De krachtigen onder hen, worden langzamerhand doodgewerkt in arbeidskampen. De zwakken laat men sterven van koude of honger, of zij worden bewust door massa-executies afgeslacht”.

Niet kunnen bevatten of bewuste mythe?

Ja, over het noodlot waren wel degelijk de nodige berichten. Echter, dat wil nog niet zeggen dat de Joodsche Raad, en dus het Nederlandse volk, zich daarvan volledig bewust waren. Onwelgevallige feiten laten we veelal liever niet tot ons doordringen, iets met cognitieve dissonantie of erger soms: zelfbedrog. Niet kunnen geloven en niet willen geloven lagen in deze dicht bij elkaar.

Producent Alain de Levita zegt kernachtig: “Familieleden gingen weg, naar het Oosten – en er werd nooit meer iets van ze vernomen. Na drie maanden geen kaartje, na zes maanden niet, na een jaar nog steeds niet. Het besef kwam langzaam. Dit was zo erg, zo verschrikkelijk dat mensen het eerst niet konden geloven.”

Het vraaggesprek met De Levita is gehouden door auteur Robert Vuijsje en die achternaam is belangrijk voor dit hele verhaal. Robert (1970) is de zoon van de de bekende journalist Bert Vuijsje. De neef van Bert is Ies (Isaac) Vuijsje. Hij was zakenman, maar publiceerde in 2006 ‘Tegen beter weten in’. Dat is een onderzoek naar het antwoord op de vraag of de Holocaust al dan niet bekend was bij Joden en andere Nederlanders. (De opa en oma van Bert en Ies Vuijsje - en andere bekende schrijvers/journalisten Herman, Flip en Marja Vuijsje en overgrootvader van Robert, werden vermoord in Sobibor in 1943.)

Het lot wel kunnen weten?

Zijn conclusie: al in 1942 was noodlot voor Joden breed en fundamenteel bekend. Het is een ‘schokkende ontdekking ‘ en ‘ongemakkelijke waarheid’, die gedeeld werd door oorlogsheld Piet Meerburg die in De Joodse Raad een belangrijke rol speelt. Ies Vuijsje vond het ‘niet-weten’ een mythe om het leed niet nog erger te maken. Dat had immers deel voorkomen kunnen worden.

“In de oorlog werd de realiteit van de massamoorden door velen ontkend, hoewel ze wel degelijk over de informatie beschikten. Die ontkenning werd gevoed door machteloosheid en gebrek aan weerbaarheid. Voor de joodse slachtoffers kwam daar natuurlijk ook angst bij. Ze maakten zichzelf wijs dat het wel zou meevallen, dat ze naar een werkkamp werden gestuurd.”

Zo zie je een scala aan oordelen over het al dan niet geweten hebben en willen weten van de deportatie naar de moordkampen. Toch zie ik wel een rode draad, ook ongemakkelijk: “Habe es nicht gewusst”. Dat is veel meer een constatering, al dan niet van onbenul, dan een beschuldiging van wegkijken van de Holocaust.

Het kunnen en willen weten is de kern van het goed/fout vraagstuk van de Joodsche Raad en van de tv-serie, die laat zien hoe Cohen de onwelgevallige harde feiten ontwijkt. Mijn begrip is iets anders dan goedpraten, je zou het mensdom meer moed wensen als medemensen zo vreselijk worden behandeld. Maar in deze situatie was (ontdekking van elk) verzet tegen de nazi’s een wisse dood. Omgedraaid: dat er toch onderduik en verzet geboden werd door de weinige moedige landgnoten; al was het veel te weinig.

Harde Joodse oordelen

Vuijsje richt zijn pijlen vooral op de officiële (Joodse) geschiedschrijver van de Tweede Wereldoorlog, Loe de Jong  (Koninkrijk der Nederlanden…) Hij verbleef in de oorlog met de regering in Londen en had veel meer invloed kunnen uitoefenen, en heeft de mythe van niet weten volgens Vuijsje omarmd om ook zichzelf vrij te pleiten. Als geschiedschrijver manipuleerde hij de feiten, aldus Vuijsje, ten koste van waarheid en eerlijkheid.

De Jong zette echter, evenals Jacques Presser (Ondergang, 1965) Cohen en Asscher met hun Joodsche Raad wel neer als collaborateurs en “de werktuigen van onze doodsvijanden”. Ze hadden de Nazi’s geholpen met de Holocaust en hun eigen hachje gered. De derde belangrijke Joodse geschiedschrijver Abel Herzberg had meer oog voor de dilemma’s van de Raad (Kroniek der Jodenvervolging, 1950).  Hij was de advocaat van Cohen en Asscher na de oorlog.

De Joodsche Raad werd na de oorlog door Joden die overleefden beschimpt als “Het Joodsche Verraad”. Een ‘Joodsche Ereraad’, een soort rechtbank, veroordeelde de beide voorzitters; ze mochten hun leven lang geen functies meer uitoefenen in de Joodse gemeenschap. Joden zelf oordeelden hard over andere Joden; niet tegengesproken door veel Nederlanders uit de elite wie dit goed uitkwam gezien hun passieve of meewerkende houding gedurende de oorlog.

Hannah Arendt veroordeelde in Eichmann in Jeruzalem alle Joodse raden in Europa: “Overal waar Joden woonden, waren er erkende Joodse leiders, en deze leiders werkten bijna zonder uitzondering op de een of andere manier, om de een of andere reden, samen met de nazi's. De hele waarheid was dat als het Joodse volk werkelijk ongeorganiseerd en zonder leiders was geweest, er chaos en veel ellende zou zijn geweest, maar het totale aantal slachtoffers zou nauwelijks tussen de viereneenhalf en zes miljoen mensen hebben bedragen.”

Hans Knoop en de sappelaars

De fanatieke Joodse journalist Hans Knoop ging daarin mee in zijn boek ‘De Joodsche Raad, het drama van Abraham Asscher en David Cohen’ (1983); dat deze leiders willens en wetens het Joodse ‘proletariaat’ naar de gaskamers had laten afvoeren met hun indeling van de ‘waardevolle’, de 'minder waardevolle’ en de ‘waardeloze’ Joden. Het boek kreeg veel kritiek, zo is te lezen in het mooie Delpher-archief.

In een vraaggesprek destijds zei Knoop: “Ik heb een wantrouwen tegen nette mensen, joodse of niet joodse. Met de sappelaars voel ik me intens verbonden. Niet met bestuurders, dat zijn wolven in schaapskleren. Ik zou ze een spiegel willen voorhouden: zijn jullie eigenlijk wel anders dan de regenten van de Joodsche Raad?"

Het benadrukken van sociaaleconomische verschillen die speelden naast Joodse identiteit en loyaliteit is boeiend. Ook in m’n onderzoek naar de Weinreb-affaire bleek: rijke Joden hadden meer kansen om moord te ontlopen dan arme Joden. Tragischer nog: in de vernietigingskampen hielp bezit ook om te overleven, in even noodgedwongen als soms verschrikkelijke ruilhandel, zoals Primo Levi beschrijft in zijn boeken (die van grote invloed op me zijn).

Alle reden om dit fenomeen vast te stellen zonder beschuldiging: rijken ontlopen ellende makkelijker dan armen. En mensen helpen eerst bekenden, iets met hemd en rok. De tv-serie laat dit eveneens goed zien. De Joodsche Raad redde bij voorkeur familie en kennissen. Niet-Joodse Nederlanders hielpen veelal pas als ze Joden kenden of compassie hadden. En toch maar: Nederlandse Joden steunen Israël meer, moslims vooral de Palestijnen.

Geen schuld, maar omstandigheden

Binnen de Joodsche gemeenschap variëren opvattingen. Aan het eind van de docu De Joodse Raad spreekt in Israël Meir Bier nog steeds van “Het Joodsche Verraad”. Grace Heymans toont volledig begrip, en Sonnie Scheu-Birnbaum noemt hen “verraders”, maar voegt daaraan toe: “Maar wat konden ze doen?”

Mirjam Bolle-Levie, secretaresse bij de Joodsche Raad, zegt dat ze geen spijt heeft en verdedigt Cohen. Ze twijfelt niettemin als haar wordt gevraagd of zij (en Cohen) zich ondanks hun “je ne regrette rien” niet hadden moeten terugtrekken toen de Raad van 7.000 van de 15.000 Joden hun vrijstelling moest intrekken. Dat was, bevestigt ze “nepotisme” (vriendjespolitiek). “Dat had ik niet moeten doen”.

In deze docu, van 2021, tonen de NIOD-historici Eric Somers en Laurien Vastenhout volledig begrip voor de Joodsche Raad, ofschoon de laatste stelt dat de Joodsche Raad van Enschede (die met hulp van een dominee aanstuurde op onderduiken), en Joodse Raden in België en vooral Frankrijk minder gezagsgetrouw waren c.q. een grens trokken.

Vastenhout wijt het verschil in “efficiëntie” aan hele andere verhoudingen met de bezetters in de Joodse gemeenschappen zelf. Dit verklaart volgens haar waarom een veel groter deel van de Nederlandse dan van de Franse en Belgische Joden is vermoord. Dus dat is niet ‘de schuld’ van het Nederlandse volk.

Arnon Grunberg en Leon de Winter

Bovendien, de druk van het moorddadige bewind op de Joodsche Raad is nauwelijks te vatten, zoals Arnon Grunberg in Hollands Maandblad schrijft (2022). Dat maakt moreel oordelen achteraf nogal gratuit. In die zin draagt de tv-serie De Joodse Raad bij aan dat begrip; de misdadigers waren Aus der Fünten en Willy Lages – die dankzij koningin Juliana hun doodstraf ontliepen - en hun handlangers.

Grunberg werpt wel een interessante vraag op: hadden de leden van de Joodsche Raad niet vroeg zichzelf moeten aanbieden voor deportatie? In de praktijk gebeurde immers het tegendeel, reden voor de verwijten die klonken vanaf hun eigen internering in Westerbork tot ver na de oorlog.

Auteur Leon de Winter – wiens actuele standpunten veelal gespeend zijn van onderstaande wijsheid – heeft in 2015 een fraai gezichtspunt geformuleerd over de Joodsche Raad, waarover hij geen film wilde maken:

“Het gaat erom dat, hoe wij misschien allemaal, want ik durf het niet te zeggen, het gaat zelfs zo ver dat ik het niet eens wil weten wat ik gedaan zou hebben onder die omstandigheden, zo bang ben ik voor dit materiaal, ik wil het niet weten, want ik sluit niet uit dat ik tot het allerergste in staat zou zijn geweest, althans wat ik achteraf erg zou noemen.

 Alles aan dit verhaal is duivels, van welke hoek je er ook naar kijkt, je ziet alleen duivelse duisternis, iets anders is er niet. Waarom hebben zij dit gedaan, we hebben nooit een sluitend, definitief, rond antwoord gevonden, omdat we mensen zijn en zwak zijn, en omdat we willen overleven, en de mensen van wie we houden willen beschermen en heel ver gaan, heel ver gaan en anderen als het heel erg wordt, de prijs laten betalen.”

Noch in 1990 kon journalist Ischa Meijer die scherpe introspectie niet opbrengen, ofschoon hij zich van zijn eigen kwaadaardigheid bewust was. De Joodse elite had volgens hem de Nederlandse Joden “verkocht en verraden”.

Rob Oudkerk en de rabbijnen Van de Kamp en Jacobs

Zelfs de doorgaans milde rabbijn Lody van de Kamp stelde nog in 2020 dat de Joodse Raad bepaalde “wie aan de beurt kwam om gedeporteerd te worden”. Erger nog: “Er waren heulers met de bezetter, er waren burgers die met de moed der wanhoop alles deden om de medemens te redden. En er was een grote massa die niets anders deed, om in ieder geval voor zichzelf de bezetter met haar onmenselijke maatregelen van het lijf te houden.”

Na de tv-serie oordeelt Van de Kamp plotseling genuanceerder. Hij impliceert dat Nederlandse tv-kijkers de serie gretig tot zich nemen juist vanwege de Joodse medewerking aan Joodse deportaties. Van “heulen met de bezetter” in 2020 naar het volgende oordeel:

“Daarom is de serie ook niet hét verhaal van de Joodse Raad. Het is het verhaal door de ogen van Hans Knoop en professor David Cohen. Voor een dramaserie is dat niet erg. Het eindproduct is indrukwekkend. Maar laten we het vooral niet presenteren als het hele verhaal van het grote drama van de echte Joodsche Raad…Want daarmee wordt de kijker toch echt op het verkeerde been gezet.”

Van de Kamp noemt Rob Oudkerk, zoon van Virrie Cohen en kleinzoon van David Cohen, als bron van de serie. De inbreng van Oudkerk bracht een andere rabbijn die fel was op de collaboratie van de Joodsche Raad, Binyomin Jacobs, zelfs tot een ‘verzoening’ met Oudkerk.

Jacobs zegt: “Mijn mening is aanzienlijk veranderd. Ik ben totaal anders tegen de Joodse Raad gaan aankijken. Dat de Joodse Raad schuldig was aan de vernietiging van de Joden werd me als kind met de paplepel ingegoten. Ze deden dit om zichzelf te redden, werd er gezegd. Schuld is niet meer aan de orde. Uit de serie blijkt dat ze niet wisten wat er boven het hoofd van de Joden hing. Hun doel was mee te werken met de Duitsers om erger te voorkomen en door pappen en nathouden te redden wat er te redden viel.”

Jacobs zat met zijn veroordeling van de Joodsche Raad zijn hele leven nog in de groef van De Jong, Presser, Arendt en Knoop. (Van de Kamp en Jacobs vinden elkaar in een nieuw consultancykantoor Joods Burgerlijk Adviesbureau.)

Dus de fictie van de tv-serie draagt onmiskenbaar bij aan historische opvattingen, hoe curieus ook. Jacobs las kennelijk Van der Boom niet. Nu staan geestelijken, van welke religie ook, niet bekend om het logisch omgaan met wetenschap.

Maar dat een tv-serie anno 2024 tot een veranderde en meer welgevallige mening over de Joodsche Raad leidt na tachtig jaar geschiedschrijving, is opvallend. Evenals de meanderende opvattingen over weten en niet weten en slaafsheid versus moed. Die punten zijn genoegzaam gemaakt, maar wie het boeit kan nog een poosje doorlezen. Het relaas duurt nog een pagina of drie.

Heldin Virrie Cohen

Ex-politicus Rob Oudkerk gaf op 26 maart 2024 een uitgebreid interview in Kunststof op Radio 1 waarin hij sprak over de heldendaden van moeder Virrie (Virginia Rivka Cohen). Bij zijn heftig geuite emoties zette ik vraagtekens, maar kocht direct Oudkerks boek ‘Virrie’s Kinderen’ met herinneringen van zijn moeder en interviews met vijf mensen die zij als baby mede gered heeft.

Het onderdeel “Het Dagboek van Virrie” verhaalt over haar leven, in de oorlog eerst in een Joods ziekenhuis in Rotterdam. Waar een gewonde man bij aanvang na het bombardement van Rotterdam haar zegt: “Wat erg voor jullie”. Met “jullie” bedoelt hij “Joden”. Dus dat de nazi’s de Joden te grazen zouden nemen was geen geheim. In het Rotterdamse ziekenhuis treft Virrie al “een zaal vol mensen (Joden) die getracht hadden om zelfmoord te plegen”.

Maar verder valt het boek een beetje tegen, als gevolg van geheugenverlies van Virrie – hoe dan ook veroorzaakt: “Die oorlogsjaren – van 1940 tot februari 1943 – zijn verder tamelijk vaag voor mij.” En Oudkerk: “Ze ‘weet er absoluut niets meer van’ herhaalt ze vaak”, waaraan hij als oorzaak koppelt: “Zo diep heeft ze deze persoonlijke ervaringen ergens in haar geheugen begraven.”

Dat behelst ook het leeghalen van het ziekenhuis en de crèche in Amsterdam waar ze later werkte. Dat Virrie “500 kinderen heeft gered” zegt ze niet zelf, wel dat haar directrice Henriëtte Pimentel en Walter Süskind veel Joden hebben gered. Virrie hielp en is oorlogsheldin. Het overgrote deel van haar familie overleefde de oorlog, uit kampen en onderduik.

Virrie Cohen verhaalt van het (vermeende) verraad door haar vader die niet waarschuwde voor het leeghalen van het Joodse ziekenhuis/crèche door de Nazi’s, en die haar vervolgens uit de trein naar Westerbork liet halen. Ze gelooft zelf niet dat deportatie werkkampen als bestemming had, anders dan (kennelijk?) haar vader: “Wat deden ze [dan] in ‘werkkampen’ met kleine kinderen, met oude mensen, met zieken op brancards?”

Een kernzin in het dagboek van Virrie over de voorzitter van de Joodsche Raad: “Vader wist van dit alles niet, kon, mocht of wilde het niet weten…Ook over het werk wat wij in de chrèche deden…hij wilde en mocht het niet weten.” Weer die twijfel over kunnen, mogen en willen weten. Ook al kun je er de nare term  “habe es nicht gewusst” op plakken, het is zo humaan. (Al ziet Ies Vuijsje dat anders.)

Anderen verdedigden vader Cohen tegenover Virrie’s aanvankelijke verbijstering over zijn houding en werk voor de Nazi's, schrijft ze, en ze kiest uiteindelijk zijn kant met begrip voor zijn karakter en verdediging van het handelen dat daaruit voortvloeide, met onder meer: “…hij was ijdel, naïef, en dacht ook echt goed te doen, door steeds uitstel voor de meesten te krijgen.”

Max Pam en vader Leo

Rob Oudkerk was in 2023 en 2024 ineens vol in beeld dankzij De Joodse Raad en David en Virrie Cohen, bracht zijn boek uit en leverde op zijn manier een bijdrage aan de tv-serie en minder aan de geschiedschrijving. Een iets minder bekende Nederlander, Max Pam, kwam niet aan bod.

Over de Joodsche Raad kreeg Pam van zijn vader belangrijke herinneringen mee: “Mijn vader werkte als een soort spion bij de Joodse Raad. Hij moest dingen doorgeven aan de regering in Londen, en zag op een avond zijn eigen arrestatiebevel uit de telex ratelen en is onmiddellijk ondergedoken…

Schreef stukjes voor het illegale Parool, de krant die mijn moeder stiekem rondbracht. Na de oorlog zijn ze getrouwd. Iedereen was verliefd, iedereen neukte met elkaar: Europa was één groot matras. Op dat matras ben ik geboren."

In een recente column in de Volkskrant verhaalt Pam over de Joodsche Raad en De Joodse Raad. Met een merkwaardige negatieve uiting over de hoofdrolspeler: “Een tijdje geleden zag ik Bokma in een satirisch programma over het Jodendom, wat veel ongein opleverde, en niet lang daarna hoorde ik hem zeggen dat hij een betere Hitler kan neerzetten dan Bruno Ganz, dus erg lang heb ik het niet volgehouden.”

Premie voor Jodenregistratie

Deze oppervlakkige aversie jegens Pierre Bokma is niet de reden van Pams ongemak met de tv-serie; dat zijn wel de doorvertelde herinneringen van/aan zijn vader: “De verzetsgroep van het illegale Het Parool had hem de opdracht gegeven verslag te doen van alles wat zich binnen de raad afspeelde, zie Loe de Jong (deel 5, pagina 1000 en 1037). Dat spionagewerk deed hij tot april 1942.

Aangezien de Duitsers haast maakten, werd een bonus uitgeloofd aan medewerkers van de Joodsche Raad, die hoge aantallen zouden halen bij het uittypen van persoonskaarten waarop de namen moesten staan van Joden die tot deportatie waren uitgekozen. Deze bonusjagers – in cowboytaal ‘bounty hunters’ genaamd – zouden uiteindelijk net zo verdoemd zijn als degenen voor wie zij de ondergang hadden vastgelegd.

Mijn vader, die niet graag sprak over die periode uit zijn leven, heeft me weleens verteld dat hij tegen deze praktijk in opstand kwam en vervolgens door de archivaris van de raad op staande voet werd ontslagen.”

Dus zoon Pam heeft het niet op de Joodsche Raad, en staat nog in de traditie van Joden die Cohen en Asscher veroordelen. Hij schrijft letterlijk dat zijn vader “gelukkig niet behoorde tot het handenwringende type dat beweerde dat hij dit moest doen omdat het niet anders kon”.

Terwijl wetenschappers de afgelopen vijf jaar de Joodsche Raad rehabiliteerden in onderzoek, en rabbijnen en tv kijkend Nederland als een blok vallen voor de dilemma’s van de voorzitters in de tv-serie, blijft Pam zijn vader trouw: “...het is fijn dat de serie over de Joodsche Raad zulke goede recensies krijgt, maar ik hoef er niet naar te kijken. Heldendom en lafheid in een inktzwarte wereld, zij bevredigen niet mijn eerste behoeften om daar thuis op de bank weer eens kennis van te nemen.”

Klopt dit met de feiten?

Nog even naar Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Lou de Jong, als pdf te downloaden bij het Niod. Pam verwijst – met onjuiste paginanummers – naar deel 5 waarin een getuigenis is opgenomen van vader Leo Pam van de uitvoering van een Duits bevel van oktober 1941 voor een Jodenregistratie. Extra personeel werd ingezet. “Hun werd, aldus een van die hulpkrachten, de journalist L. A. Pam,  ‘na enige dagen . . . op last van de heren Asscher en Cohen bekendgemaakt dat er geldelijke premies zouden worden uitgeloofd voor degenen die een bijzonder groot aantal kaarten op een dag (sorteerden).”

Dit bestand vormde de basis voor razzia’s en deportaties. Leo Pam heeft dit na de oorlog gezegd in een verhoor van de recherche voor de vervolging van Cohen en Asscher. De Jong voegt in een voetnoot toe:

“Ons is niet anders bekend dan dat de uit Den Haag ontvangen kaarten in Amsterdam gesorteerd werden waarbij het mogelijk is dat bepaalde gegevens op staten werden getypt. Wat de kaarten betrof, herinnerde Pam zich in 1973 niet anders dan dat ze uitsluitend gesorteerd werden. (L. A. Pam, 17 okt. 1973).” (deel 5b, pagina 1047)

Dus hier schrijft Loe de Jong in feite dat het geheugen van Leo Pam niet bijzonder betrouwbaar was. Er was weinig of geen extra typwerk nodig. Werden er dan door Cohen en Asscher wel premies uitgereikt? De tv-serie toont hoe dan ook grote ijver en gedrevenheid in het uitvoeren van Duitse orders. Dat is de bron van de aversie van Leo Pam tegen de Joodsche Raad, zijn besluit om er niet meer aan mee te doen.

Van der Boom oppert eveneens dat de uitingen van vader en zoon Pam wellicht niet geheel in lijn met de waarheid zijn. Beweringen over het kaartenbestand van Joden en deportaties, alsmede het arrestatiebevel uit een telex trekt de historicus in twijfel.

Vrij Nederland en Het Parool

De moedige keuze van Leo Pam blijkt ook als De Jong schrijft over het verdelen van Jodensterren door de Joodsche Raad. “Eén was er die, toen hem uitgelegd was wat er gedaan moest worden, weigerde te blijven: de oud-journalist Pam die in de voorafgaande maanden Het Parool van inlichtingen voorzien had. Hij werd door Meijer de Vries op staande voet ontslagen.” (Deel 5b, p.1086) (Meijer de Vries is de naam van de man die Max Pam in zijn column niet wil noemen; deze was behalve machtig ook een bureaucraat, blijkt uit archieven, stierf in 1944 zelf in een moordkamp.)

De Jong nog: “Het Parool noemde de Jodenster 'een slag in het gezicht van het gehele Nederlandse volk', een 'honen wegens onze lauwheid en lafhartige halfheid', maar, mede op grond van Pams inlichtingen, werden ook' de angst-mentaliteit en de al te grote buigzaamheid' van de Joodse Raad gelaakt die, aldus Het Parool, geheel 'op de verkeerde weg' was.” (Ik lees nog een curieus detail bij De Jong: Joden moesten voor de sterren betalen.)

Geen wonder dat Max Pam niet zit te wachten op een tv-serie waarin Cohen en Asscher worden neergezet als chefs van de Joodsche Raad die geen andere keuze hadden dan slaafs uitvoeren van de Nazi-opdrachten. Zijn vader toonde verzet en moed.

Conclusies

De tv-serie De Joodse Raad is niet enkel als kunstwerk geslaagd en invloedrijk, maar levert een bijdrage aan de geschiedwetenschap; in die zin dat de serie mede onze beeldvorming bepaalt. Heel verrassend is dat niet - neem een van de talloze films en romans die op de/een werkelijkheid gebaseerd zijn, met als bekende voorbeelden de film Schindler’s List, de musical Soldaat van Oranje of de Donkere Kamer van Damocles.

Belangrijk vind ik het tonen hoe merkwaardig in dit geval de wisselwerking tussen geschiedschrijving en fictie verloopt; met als curieus detail dat de geschiedschrijver over de Joodsche Raad Bart van der Boom en de scenarioschrijver Roos Ouwehand partners zijn. Waarbij de laatste in de serie ruimte laat voor verschillende oordelen, al vindt ze met haar partner dat een veroordeling van de Joodsche Raad wegens te veel gezagsgetrouwheid en te weinig moed onjuist is.

Joodse (geschied)schrijvers als Presser, De Jong, Knoop en Vuijsje veroordeelden de Joodse Raad, latere niet-Joodse geschiedschrijvers niet. Tussen Joden blijven er verschillen, zoals geuit in genoemde documentaire. Ies Vuijsje, Hans Knoop en Max Pam blijven bij hun standpunt dat de Joodsche Raad te ver meeging in de uitvoering van Nazi-misdaden. Ex-secretaresse Bolle-Levie geeft hun in feite deels gelijk. Dit behelst geen schuld, laat staan opzet, maar naïviteit en gebrek aan moed.

Opvallend vind ik vooral het draaien van de opinies over de Joodsche Raad door de rabbijnen en de toename van eensgezindheid of ‘verzoening’ tussen Joden onderling over de goede bedoelingen van de Joodsche Raad die de tv-serie tot gevolg had. (In hoeverre dit beïnvloed is door de huidige strijd van Israël tegen Hamas, is aan latere geschiedschrijvers om te beoordelen.)

Individuele daden beoordelen

Het is goed om in ogenschouw te nemen dat zowel geschiedschrijvers als kunstenaars door hun eigen tijd worden beïnvloed. In het verlengde daarvan kan ik niet nalaten om, op deze 5de mei, wat persoonlijke gevolgtrekkingen toe te voegen:

Het be- en veroordelen van personen op grond van de groep waartoe ze behoren is geen goed uitgangspunt, het individu telt. Bovendien, mensen beoordeel je bij voorkeur niet op hun meningen, zoals tegenwoordig gewoonte, maar op wat ze doen. Louter aparte daden beoordelen, gegeven de omstandigheden, is wijzer dan mensen als geheel definitief beoordelen.

Niet om, in het vervolg daarvan, het oordelen in geschiedschrijving en beeldvorming ‘kapot’ te relativeren met vergoelijking dat mensen nu eenmaal niet anders kunnen handelen vanuit hun opvoeding en genen. Volledige ontkenning van het bestaan van de vrije wil leidt hiertoe, en ook al ontkom je daar logischerwijze niet aan, als journalist en historicus heb ik daar moeite mee. Mensen moet je verantwoordelijk kunnen houden voor hun keuzes, en schuldig als ze kiezen voor daden om eigen voordeel te behalen ten kosten van anderen. (Zie Schopenhauer over vrije wil).

Er zijn lafaards en helden, ondervond ik met de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Films en series vergroten het goed/fout uit, vereenvoudigingen kunnen je helpen te kiezen, maar ook valse beelden wekken. Je mag hopen dat de tv-serie De Joodse Raad mensen helpt in het moreel scherpen, als ze kunnen kiezen tussen wegkijken c.q. laf- en onverschilligheid, en moed c.q. in verzet komen.

Ik heb geprobeerd de wisselwerking tussen feiten, interpretaties en beeldvorming te tonen, en tussen geschiedwetenschap en kunst die zich op 'waar gebeurd' meent te kunnen beroepen. Weer een relativering: onze herinneringen en (zelf)beelden komen vaker niet dan wel met de realiteit overeen. Wat onthouden we liever wel en niet? Of soms het tegendeel: “Kon je maar zelf kiezen wat je zou mogen vergeten in je leven.” Dat had Virrie Cohen, heldin die zo veel kinderen hielp te redden, op een briefje na de oorlog. Ze leed aan nachtmerries vanwege de niet-geredde kinderen.

Het is goed als de tv-serie, net als dit verhaal, bijdraagt aan bestrijding van antisemitisme en andere vormen van haat. Ieder individu worstelt zich door het barre leven. Joden dragen duizenden jaren Joodse geschiedenis mee, met alle voor- en nadelen van dien. Wees maar blij met hun brille, want we hebben er zoveel aan te danken, van talloze uitvindingen tot prachtige literatuur, muziek en films.

*) Foto: J. de Haas, via Beeldbank van het NIOD

Gepubliceerd

5 mei 2024
Netkwesties
Netkwesties is een webuitgave over internet, ict, media en samenleving met achtergrondartikelen, beschouwingen, columns en commentaren van een panel van deskundigen.
Colofon Nieuwsbrief RSS Feed Twitter

Nieuwsbrief ontvangen?

De Netkwesties nieuwsbrief bevat boeiende achtergrondartikelen, beschouwingen, columns en commentaren van een panel van deskundigen o.g.v. internet, ict, media en samenleving.

De nieuwsbrief is gratis. We gaan zorgvuldig met je gegevens om, we sturen nooit spam.

Abonneren Preview bekijken?

Netkwesties © 1999/2024. Alle rechten voorbehouden. Privacyverklaring

1
0